Wanneer ik haar ziekenhuiskamer binnen kom ligt ze daar. Wit en bleek, met haar hoofdje naar het raam gedraaid. Ik buig mij stil over haar heen. Haar ogen zijn gesloten en haar wangen ingevallen.
“Dag omaatje, ik ben er. Carlijn.”
Ze blijft stil liggen en plots besef ik mij dat ze niet beweegt. ‘Ooh jee, misschien is ze wel dood’ schiet er door mijn gedachten. Op dat moment beweegt ze haar schouders, er trekt een pijnlijke grimas over haar gezicht en ze hapt naar adem. Een ruisende piepende ademhaling komt op gang. Wanneer ze mij ziet glimlacht ze. Ze wijst naar haar zuurstofmasker. Ik plaats hem op haar gelaat.
Zo zitten we tien minuten te zwijgen terwijl de vernevelaar zijn werk doet. Haar magere borstkastje deinst op en neer en haar wangen krijgen langzaam weer wat kleur.
Mijn gedachten gaan terug naar vijfentwintig jaar geleden. Als meisje van tien was ik maar wat trots op mijn stoere oma. Want ik, IK had een oma die aan de andere kant van Nederland woonde. Een oma waar ik in de vakanties logeerde en waar ik helemaal alleen met de trein naartoe mocht. Ik had een oma die modeshows liep en die helemaal alleen met haar autootje op vakantie ging. Mijn oma ging mee naar zwemparadijzen. Mijn oma vroeg niet alleen mij maar ook mijn vriendinnetjes te logeren. Voor mijn oma was niets te gek en iedereen was jaloers op MIJN oma.
En nu ligt oma hier. Na diverse heupoperaties, gevolgd door hartinfarcten en een fikse longontsteking er overheen. Uiteindelijk de respectabele leeftijd van eenennegentig jaar er bij opgeteld geeft dit als resultaat. Mijn stoere sterke oma is plots een broos omaatje geworden.
Zodra het masker af kan en zij weer iets is opgelapt pakt ze mijn hand. Zachtjes spreekt zij.
“Ik wil graag met je praten. Over mijn uitvaart. De dood kan zomaar komen. Er moeten afspraken gemaakt worden.”
Bijna zakelijk praten we het komende uur over haar wensen. Over haar lievelingsmuziek en over haar heel oude vrienden die nog leven en een uitnodiging moeten krijgen. Ze maakt zich zorgen over haar meubels en wat daar mee zal gebeuren. Die kast kostte ooit tenslotte vierduizend gulden!
“Sorry oma, die kast kan echt niet met u mee maar we kunnen u wel in die kast begraven.” Oma grinnikt zachtjes.
Nadat alles op papier staat en ik haar diverse malen heb beloofd een goede antiquair te zoeken voor haar klok kijkt ze mij peinzend aan.
“Lief kind, zeg jij eens. Wat denk jij na al het leed wat jij na jouw eigen ziekte hebt gehad. Is er denk je leven na de dood?”
Ik sta perplex van haar directe vraag maar ben tevens geraakt. Ze is eenennegentig jaar oud en heeft altijd vast gehouden aan het leven. De oorlog en wederopbouw meegemaakt. De komst van telefonie, televisie, auto’s en computers. Haar man overleefd en een kind verloren. Strijdlustig en vol levenslust in het leven. Maar nu glipt het leven langzaam door haar vingers en nadert de dood. Nu het leven geen toekomstperspectief meer heeft hoopt zij het te hervinden na haar dood.
Ze inhaleert zo diep mogelijk met de vijfendertig procent die haar hartje het nog doet. Ze kucht. Ze hapt naar adem als een visje op het droge. Overmant door de emotie.
“Zou het niet fantastisch zijn…. zou het niet heerlijk zijn als opa op mij wacht….daar ergens, op een wolk, in zijn mooie trouwpak?”
Hoopvol kijkt zij mij aan.
“Nou, dat denk ik eerlijk gezegd niet oma. Opa is al bijna dertig jaar dood en heeft altijd een jongere vrouw aan u gehad. Wat moet hij nu met u, als u daar als eenennegentig jarige en verrimpeld opeens aan de poort verschijnt? Hij zal zich een hoedje schrikken?”
Mijn oude rimpelige oma barst in lachen uit. Ze giert om mijn grap. Haar longen piepen, haar hartje raakt op drift van inspanning maar op haar gezicht breekt een grote lach door. Ze grijpt met haar hand naar de borst en even denk ik dat ze lachend ten onder zal gaan. Terwijl ze na hijgt en weer reikt naar de nevelkap knijpt ze zachtjes in mijn hand.
“En toch” fluistert ze zacht “Toch hoop ik op leven na de dood. Dat maakt dit allemaal iets minder doelloos.”
Op de terugweg naar huis kan ik een glimlach niet onderdrukken. In gedachte zie ik mijn oude verrimpelde hijgende omaatje bovenop die wolk. Met aan haar linkerzijde mijn jonge opa in zijn zwarte trouwpak. Weer innig verliefd nu zij elkaar hervonden hebben.