“Wat doen zij daar?”
Het zal rond 1988 geweest zijn. Ik was een jaar of acht.
“Die vrouwen gaan naar hun werk.”
“Met die mooie laarzen?”
Mijn moeder en ik zitten in het tramhokje bij de Waldorpstraat te wachten op de tram.
“Die wil ik ook mama. Die héle mooie rode lak laarzen!”
“Die zijn niet voor kleine meisjes lieverd.”
“Maar later, als ik groot ben wil ik ze ook. Dan vraag ik ze voor mijn verjaardag.”
Ik kijk de vrouw met haar rode laarzen en korte rokje na. Een oude man blijft staan. Fluit tussen zijn tanden. Ook hij kijkt naar de laarzen. Misschien wil hij ze voor zijn vrouw?
De man loopt naar een rare paal en gaat er achter staan. Alsof hij zich verstopt.
“Wat doet hij, mama?”
“Die meneer gaat plassen. Dat is een plas zuil. “
De wereld van de grote stad. Den Haag fascineert mij. Ik kijk mijn ogen uit.
“Kijk mama. Die mevrouw daar ziet er net zo uit. Zij werkt denk ik bij die andere mevrouw.”
Haar rokje schuift bij iedere stap wat verder omhoog. De plassende meneer ziet het ook. Fluit weer.
“Waar werkt die mevrouw dan?”
“Dat weet ik niet lieverd maar ik denk dat het meisjes van plezier zijn.”
Ik denk hard na. Snap niet wat dat zijn.
“Wat doen zij dan?”
“Plezier maken met andere mensen.”
Mijn moeder schuift onrustig heen en weer op het bankje. Weer denk ik na. Ergens voel ik dat het iets geheimzinnigs is. Ik bijt vertwijfeld op mijn lip want rode glimmende laarzen en plezier maken, dat lijkt mij wel wat voor later. Ik durf het niet te zeggen.
Ik heb uiteindelijk voor ander werk gekozen.
Ik heb ook nooit zulke mooie laarzen gehad. Maar nog steeds verschijnt er een glimlach op mijn gezicht bij het zien van lakleren laarzen. Dan zie ik mij weer zitten. Daar, op dat bankje, handje in handje met mijn moeder bij de tramhalte in de Waldorpstraat.
Voor even terug in de tijd. Terug in de mysterieuze wereld van de mooie Haagse meisjes van plezier met hun lakleren laarzen.
X Carlijn