“Mag ik?”
“Uiteraard. Neemt u plaats.”
Ik schuif naar de hoek van het bankje. De meneer buigt door zijn stramme knieën, steunt op zijn stok en neemt zuchtend plaats.
“Het is een mooie na middag.” Constateert hij met kalme, lage stem.
“Dat is het zeker. Komt u hier vaak?”
De wind trekt wat aan maar die is voor de tijd van het jaar nog warm. Het schemert al. De kinderen in de speeltuin schoppen door de herfstbladeren.
“Vroeger vaker. Mijn vrouw en ik liepen dit rondje door het park dagelijks na de warme middag maaltijd.”
“Nu niet meer?”
“Nee.” Hij tuurt naar de spelende kinderen. “Nu eet ik ‘s avonds warm.”
Ik doelde eigenlijk op zijn vrouw maar hij op de maaltijd.
“Kookt u zelf?”
“Nee. Mijn eten wordt gebracht. In een doosje. Smakeloos, lauw en ongezellig.”
Niet alleen zijn woorden raken mij maar vooral de toon. Gemis en verlangen naar wat ooit was…
“Mijn vrouw woont in een tehuis.” Zegt hij uit zichzelf. “Maar eigenlijk is ze er niet meer. Ze herkent mij niet meer. Ik ga iedere middag even bij haar langs en wandel daarna terug door ons park.”
Hij haalt een snoepje uit zijn zak. Peutert het papiertje van de Werthers Echte af en biedt mij er ook één aan. Samen zitten we te sabbelen. Hij rechts op het bankje, ik links. Stomme Corona want het liefste zit ik zij aan zij met deze eenzame meneer.
Hij kijkt weer voor zich uit naar de kindjes op het grasveld.
“Eigenlijk moet ik niet zo klagen. Mijn kinderen hebben het goed geregeld. Maar alleen eten vind ik vreselijk na vijftig jaar samen aan tafel te hebben gezeten. Het smaakt mij niet meer.”
Het overdondert mij .De vergankelijkheid van het leven. De smakeloosheid door eenzaamheid en eigenlijk van álles zodra de liefde wegvalt. Hij steunt op zijn stok. Hijst zichzelf overeind en draait zich naar mij om.
“Dag mevrouw. Het was fijn even te babbelen.”
“Bedankt voor het snoepje. Sterkte voor u en uw vrouw.”
Hij wandelt weg. Gebogen rug. Sloffend. Op weg naar zijn smakeloze, eenzame maaltijd uit een doosje.
X Carlijn